Bossen konden mij, jonge bosbouwstudent, niet wild genoeg zijn. De aangeharkte Veluwe was me te min. Nee, mijn mekka lag in het verre oosten, op de grens van Polen en Wit-Rusland om precies te zijn. Het woud van Bialowieza, leerde ik, was nog redelijk ongerept. Zelfs van de bijna uitgestorven wisent liep nog een kudde rond.
Met moeite organiseerde ik midden jaren tachtig een uitnodiging om daar drie maanden te kunnen studeren. En al kwam ik voor de planten, ik moest en zou die magische bosbizon zien.
Mijn eerste kennismaking met het dier kwam sneller dan verwacht: in het restaurant van het zoölogisch instituut. De onderzoeksinstelling bleek de eigenaar van de kudde en omzeilde met eigen kweek de vrijwel lege schappen van de slager (het was crisis in Polen, kort na de staat van beleg). Het lapje vezelig vlees smaakte naar meer.
De gebruikelijke manier om levende exemplaren te zien was een bezoek aan een toeristisch wisentparkje. Maar het stelletje tussen zwaar hekwerk opgesloten dieren kon mij niet bekoren. Ik voelde meer voor een toevallige ontmoeting met een vrijlopende kudde in het bos. Dat viel nog helemaal niet mee. Het woud was groot en begaanbare paden schaars. De safaritochten op mijn vooroorlogse Russische fiets liepen meestal uit op niets.
Soms had ik wél geluk. Zoals die keer toen ik na uren dwalen stuitte op verse keutels en verdacht zware runderodeur. Behoedzaam volgde ik mijn neus, op zoek naar nog meer sporen. Dat bracht me in een dicht lindestruweel. Door de muur van jonge boompjes had ik slechts enkele meters zicht. Nog steeds geen beest te zien.
Lees verder Eindelijk wisenten op de Veluwe