Wel een keer of twee per week bezoek ik de bosrijke stadsparken hier aan de overzijde van het spoor. Na zoveel jaren ken ik het gebied als mijn broekzak. Dat klinkt saai, maar is het niet. Ik weet precies wanneer de dotterbloemen bloeien, waar de dikste eiken staan en vanaf welke takken de ijsvogel naar visjes tuurt. De meest markante bomen en vogels worden als kennissen, bijna als buren –
ik groet ze nog net niet.
Nee, grote avonturen maak ik in deze achtertuin niet meer mee. Toch valt er ook voor mij veel te beleven. De lol zit in kleine gebeurtenissen en nieuwe ervaringen: damherten die met veel vaart tikkertje spelen, een zonnende groene specht op een molshoop, de havik die rakelings tussen de beuken jakkert.
Wegduiken
Heel soms weet de natuur mij nog flink te verrassen. Een week geleden zag ik vanuit mijn ooghoek in een smalle bosvijver ‘iets’ wegduiken. Het was geen meerkoet of mandarijneend – andere watervogels zie ik hier weinig. Maar wat was het dat wel? Toen het na handvol seconden met een flinke vis in de snavel weer boven water plopte, herkende ik direct het nonnetje (een wijfje). Spectaculair, want dit kleine eendje, lid van de zaagbekfamilie, zie ik zelden. En hier midden in de stad al helemaal niet! Deze visspecialist is alleen ’s winters in ons land, zit dan op grote wateren zoals IJsselmeer en rivieren. De vogel broedt in het noorden van Scandinavië en Siberië, in bomen aan het water, in oude nestholten van de zwarte specht. De wintergast hoort hier eind april niet meer te zijn. En dan verblijft die vreemdeling ook nog in een omgeving die verdacht veel wegheeft van zijn broedbiotoop… Het zou toch wat zijn als…
De man van dit nonnenvrouwtje was echter nergens te bekennen. Ook niet drie dagen later, toen het grijswit-gekleurde eendje met de kastanjebruine kruin in een andere vijver van het park weer opdook. Misschien toch een echte non?